Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8932

Datum uitspraak2008-08-19
Datum gepubliceerd2008-08-26
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4127 WWB-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht. Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. De aangevoerde omstandigheden vormen geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.


Uitspraak

08/4127 WWB-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van: [Verzoeker] (hierna: verzoeker), in verband met het hoger beroep van: verzoeker tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2008, 08/765 en 08/766 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoeker en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 19 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Verzoeker heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.1. Bij besluit van 23 november 2007 heeft het College de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht van € 143,-- in een bestuursrechtelijke procedure tegen de minister van Binnenlandse Zaken afgewezen. 1.2. Bij besluit van 14 december 2007 heeft het College, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2007 ongegrond verklaard. 2. Bij uitspraak van 7 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het besluit van 14 december 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke en kenbare motivering en het College opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 3. Ter uitvoering van de uitspraak van 7 januari 2008 heeft het College bij besluit van 20 februari 2008 het bezwaar tegen het besluit van 14 december 2007 wederom ongegrond verklaard, thans op de grond dat niet is vast te stellen of de onderhavige kosten zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand. 4. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, het tegen het besluit van 28 januari 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. 5. Naar aanleiding van het thans gedane verzoek om een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 5.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 5.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 2 december 2003, LJN AO0764, de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde ”kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. 5.3. De voorzieningenrechter acht in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening vordert. Uit de gedingstukken blijkt dat de kosten waarvoor verzoeker bijstand heeft verzocht door hem in het najaar van 2007 reeds zijn voldaan en ook in hetgeen door verzoeker overigens is aangevoerd - dan wel anderszins - is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor hem zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. 5.4. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting. 5.5. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af. Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2008. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) P.E. Broekman. IJ